Gedaan met laden. U bevindt zich op: Woonquote Bouwen en wonen

Woonquote

Gepubliceerd op 26 juni 2025 • Volgende update: januari 2029

In 2023 gaf 1 op de 5 huishoudens in het Vlaamse Gewest meer dan 30% van het besteedbaar inkomen uit aan naakte woonkosten. Het gaat om de uitgaven voor huur of afbetaling van de woonlening, zonder bijkomende woonuitgaven zoals energie, water, onderhoud en beheerskosten. Dat aandeel is tegenover 2018 niet significant veranderd.

Huurders en werklozen hebben vaker hoge woonquote

In 2023 was het verschil in woonquote het meest uitgesproken naar eigenaarschap en activiteitstatus. Bijna de helft van de private huurders had een woonquote groter dan 30%. Bij sociale huurders was dat 16% en bij eigenaars 10%. Naar activiteitstatus vallen de werklozen op: iets meer dan de helft van deze groep had in 2023 een woonquote groter dan 30%.

Naarmate het inkomen stijgt, daalt het aandeel huishoudens met een hoge woonquote. Bij de laagste inkomensgroep had bijna 4 op de 10 huishoudens een woonquote groter dan 30%, bij de hoogste inkomens was dat 1 op de 10.

Ook naar huishoudtype, leeftijd en nationaliteit zijn er verschillen. Alleenstaanden, met of zonder kind(eren), hebben vaker dan koppels een hoge woonquote. Naar leeftijd lag voornamelijk in de jongste leeftijdscategorieën het aandeel met een hoge woonquote hoger. Bij de oudere leeftijdscategorieën lag dat aandeel duidelijk lager. Niet-Belgen hebben vaker een woonquote groter dan 30% dan Belgen.

Naar opleidingsniveau ten slotte waren de verschillen in 2023 minder uitgesproken. Maar het aandeel inwoners met een hoge woonquote stijgt wel naarmate het opleidingsniveau daalt.

Er kan ook gekeken worden naar de totale woonkosten in plaats van enkel naar de naakte woonkosten. Het gaat dan niet alleen om de huurkosten of afbetaling van de woonlening maar ook om bijkomende woonuitgaven zoals energie, water, onderhoud en beheerskosten. Ook deze totale woonkosten kunnen afgezet worden ten opzichte van het besteedbaar inkomen waarbij 40% van het inkomen dan traditioneel als kritische grens wordt gehanteerd.

In totaal lagen in 2023 bij 16% van de huishoudens de totale woonkosten boven de 40%‐grens. 44% van de private huurders spendeerde meer dan 40% van het besteedbaar inkomen aan de totale woonkosten, wat meer is dan bij de eigenaars met hypotheek (15%) en de sociale huurders (18%). Naar activiteitstatus waren de verschillen nog meer uitgesproken. 52% van de werklozen had een woonquote groter dan 40%. Bij arbeidsongeschikten ging het om 31%. Het aandeel werkenden met een woonquote hoger dan 40% lag op 16%, bij (brug)gepensioneerden op 12%.

Het aandeel met een woonquote groter dan 40% op basis van de totale woonkosten lag in 2023 het hoogst bij de lage inkomens en het laatst bij hoge inkomens.

Naar huishoudtype lag het aandeel huishoudens met een woonquote groter dan 40% hoger bij alleenstaanden, al dan niet met kinderen. Bij koppels was dit aandeel kleiner. Onder de niet-Belgen was er een groter aandeel huishoudens met een woonquote groter dan 40% dan onder de Belgen.

Er waren in 2023 ook verschillen naar leeftijd en opleidingsniveau maar deze zijn minder uitgesproken. Het aandeel huishoudens met een woonquote groter dan 40% neemt toe naarmate de leeftijd en het opleidinsniveau daalt.

Bronnen