Gedaan met laden. U bevindt zich op: Leerling-leerkrachtratio Onderwijs en vorming

Leerling-leerkrachtratio

Gepubliceerd op 11 september 2025 • Volgende update: september 2026
Inhoud is aan het laden
Inhoud is aan het laden
Inhoud is aan het laden

Leerling-leerkrachtratio laagst in secundair onderwijs, hoogst in hoger onderwijs

Het aantal leerlingen per voltijds onderwijzend personeelslid lag in het Vlaamse onderwijs in het schooljaar 2022-2023 in het secundair onderwijs op 9. Die leerling-leerkrachtratio lag hoger in het kleuter- en lager onderwijs (respectievelijk 13 en 12) en in het hoger onderwijs (21). Het gaat telkens om cijfers inclusief de leerlingen van het Vlaamse onderwijs in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest.

De leerling-leerkrachtratio geeft het aantal leerlingen weer per voltijds equivalent bezoldigd onderwijzend personeelslid. De ratio is om meerdere redenen niet gelijk aan de gemiddelde klasgrootte, maar is eerder een investeringsindicator. Hoe lager de ratio, hoe meer investeringen in onderwijzend personeel werden gedaan.

De leerling-leerkrachtratio’s zijn tussen de schooljaren 2014-2015 en 2022-2023 licht gedaald, behalve in het hoger onderwijs, waar de ratio opnieuw het niveau van 2014-2015 heeft bereikt.

Vlaamse leerling-leerkrachtratio laag in lager en secundair onderwijs in vergelijking met buurlanden, middenpositie in kleuteronderwijs

In het schooljaar 2022-2023 nam het kleuteronderwijs in de Vlaamse Gemeenschap op vlak van de leerling-leerkrachtratio in vergelijking met de buurlanden een middenpositie in. Duitsland had de laagste ratio (9), Frankrijk de hoogste (22). Het Vlaamse cijfer (13) lag iets hoger dan het EU27-gemiddelde (12).

Wat het lager onderwijs betreft, kende de Vlaamse Gemeenschap in vergelijking met de buurlanden de laagste ratio, samen met België. Frankrijk (18) had de hoogste ratio. Het Vlaamse cijfer (12) lag iets lager dan dat van het EU27-gemiddelde (13).

Ook in het secundair onderwijs kenden de Vlaamse Gemeenschap en België in vergelijking met de buurlanden de laagste ratio. Frankrijk en Nederland vertoonden de hoogste waarde voor het lager secundair onderwijs (15), Nederland voor het hoger secundair onderwijs (17). Het EU27-gemiddelde lag op 12 voor het lager secundair en 11 voor het hoger secundair.

In het hoger onderwijs daarentegen liet de Vlaamse Gemeenschap een hogere ratio optekenen dan de buurlanden. Van de buurlanden scoorde Duitsland het laagst met een ratio van 11. Voor Frankrijk en de EU27 zijn echter geen cijfers beschikbaar.

Bronnen

  1. Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming:
  2. Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO):