Publicatiedatum: 09/09/2025
Het uitlopen van zowel eik als beuk verloopt vroeger in een warm voorjaar en later in een koud. Ondanks deze schommelingen toont de trendlijn een neiging tot vervroeging van de bladontwikkeling over de laatste twee decennia. Bij verdere opwarming van het klimaat vervroegt en verlengt het groeiseizoen van bomen hierdoor. De langetermijngevolgen voor de bomen zelf en voor het gehele ecosysteem zijn nog onduidelijk.
Figuur 1: bladontwikkeling bij beuk en eik
De lijn toont de
gemodelleerde trend, de blauwe zone is het 95%
betrouwbaarheidsinterval.
Deze indicator bespreekt de evolutie van het begin en het einde van de bladontplooiing van eik en beuk in de lente. Sinds 2002 maakt het INBO fenologische opnames in Meerdaalwoud (eik) en Zoniënwoud (beuk). Voor deze indicator wordt de evolutie van de datum waarop de bomen beginnen in blad te komen en deze waarop ze volledig in blad staan, onderzocht.
Klimaatverandering heeft een impact op de biodiversiteit. Dit uit zich o.a. in temporele veranderingen.
De fenologie kan dergelijke veranderingen in beeld brengen. Desondanks de grote jaarlijkse schommelingen in voorjaarstemperatuur is een vervroeging van het groeiseizoen zichtbaar in deze tijdreeks (figuur 1).
Bladontwikkeling bij eik begint in Vlaanderen doorgaans half april. In jaren met een warm voorjaar was dat gemakkelijk een week vroeger, in 2024 het vroegst ooit. In jaren met een kouder voorjaar, zoals 2021 en 2023, was dit eind april tot begin mei. In 2025 was dit niet uitgesproken vroeg. Het beeld voor beuk voor wat het begin van de bladontwikkeling betreft, is vrij gelijkaardig aan eik, maar de overgang van begin bladontwikkeling tot volledig ontplooid blad gaat sneller dan bij eik. Bij beuk valt op dat de bladontwikkeling sterk versnelt onder invloed van een warme aprilmaand, zoals in 2018, 2020, 2022 en 2024. Beuk voleindde de bladontvouwing het traagst in jaren met een gemiddeld koudere maand april.
Door verdere opwarming komen bomen steeds vroeger in blad en behouden ze hun bladeren langer in de herfst. Hierdoor verlengt het groeiseizoen en kunnen bomen in principe meer groeien. In de praktijk blijkt dit echter niet het geval te zijn voor de bomen die we opvolgen in het Meerdaalwoud en Zoniënwoud. Wijzigende boomfenologie kan een invloed hebben op het voorkomen van insectenplagen of ziekten. Daarnaast kan een warmer klimaat ook samengaan met meer droogte. Droogtestress veroorzaakt groeivertraging en kan onder bepaalde omstandigheden het groeiseizoen voor bomen terug verkorten door vroegere bladverkleuring in het najaar.
Publicatiedatum: 09/09/2025
De berekening van de beginweek en de week met volle bladontwikkeling in de indicator is een gemiddelde waarde voor alle waargenomen bomen (n = 36 voor eik, n = 28 voor beuk). De trend wordt berekend aan de hand van een lineaire regressie (Jansen (2019)).
De verwerking van de gegevens gebeurde tot en met 2018 in Excel, met een interpretatie van de waarnemingen bij onvolledige reeksen. Sinds de update van 2019 (gegevens tot en met 2018) is de dataset ingevoerd in het statistisch programma R en worden de berekeningen automatisch gedaan. Onvolledige meetreeksen zijn er uitgelaten (ontbrekende waarden in 2011 en 2012 voor eik). Deze omschakeling in verwerking levert geen verschil in de globale trend of interpretatie van de indicator.
Broncode indicator: bladontwikkeling.Rmd
Broncode metadata: metadata_bladontwikkeling.Rmd
| Beschrijving | Gegevens | Metadata |
|---|---|---|
| Bladontwikkeling Eik | data_indicator_eik.csv | data_indicator_eik.yml |
| Bladontwikkeling Beuk | data_indicator_beuk.csv | data_indicator_beuk.yml |
Publicatiedatum: 01/01/2020
Om de interpretatie makkelijker te maken, delen we de wijzigingen op in tien klassen door hun 90% interval te vergelijken met een referentie, onder- en bovengrens.
We beschouwen een effect als significant wanneer de referentie buiten het 90% interval ligt. We spreken over een toename (afname) als het interval volledig boven (onder) de referentie ligt. Niet-significante effect is ook informatief wanneer het bijhorende interval voldoende smal is. Bijvoorbeeld als het interval volledig tussen een onder- en bovengrens ligt. In dat geval kunnen we stellen dat het effect niet-significant en klein is, het immers zeker minder sterk dan de ondergrens en minder sterk dan de bovengrens. Dergelijk effect krijgt de naam stabiel.
Heeft het effect een breed interval dat zowel de boven- als ondergrens bevat, spreken we over een onduidelijk effect. Daarnaast is er nog de mogelijkheid dat het interval zowel de bovengrens (ondergrens) als de referentie bevat maar niet de ondergrens (bovengrens). Dan spreken we over een mogelijke toename (mogelijke afname).
We kunnen de boven- en ondergrens eveneens gebruiken om een verder onderscheid te maken binnen de significante effecten. Een interval volledig boven (onder) de bovengrens (ondergrens) wordt dan een sterke toename (sterke afname). Een interval volledig tussen de referentie en de de bovengrens (ondergrens) wordt dan een matige toename (matige afname). Een interval dat de referentie niet bevat maar wel de bovengrens (ondergrens) blijft een toename (afname).
Merk op dat de indeling volledig gebaseerd is op de onzekerheid rond het effect en niet op de puntschatting van het effect zelf. We vatten de opdeling met bijhorende afkortingen en regels samen in onderstaande tabel. De figuur geeft een grafische voorstelling waarbij we de afkortingen in combinatie met aangepaste symbolen gebruiken. De afkortingen zelf zijn te fijn om als symbool te gebruiken. Als bovengrens gebruiken we toename met van +33% (vier derde van de referentie) en als ondergrens een afnamen met -25% (drie kwart van de referentie).
| benaming | afkorting | regels |
|---|---|---|
| sterke toename | ++ |
\(B < l\) |
| toename | + |
\(R < l < B\) en \(B < b\) |
| matige toename | +~ |
\(R < l < B\) en \(b < B\) |
| stabiel | ~ |
\(L < l < R\) en \(R < b < B\) |
| matige afname | -~ |
\(L < l < R\) en \(b < R\) |
| afname | - |
\(l < L\) en \(L < b < R\) |
| sterke afname | -- |
\(l < L\) |
| mogelijke toename | ?+ |
\(L < l < R\) en \(B < b\) |
| mogelijke afname | ?- |
\(l < L\) en \(R < b < B\) |
| onduidelijk | ? |
\(l < L\) en \(B < b\) |