Vragen en antwoorden bij de voorstelling van het Natuurrapport 2020

Vragen en antwoorden bij de voorstelling van het Natuurrapport 2020

Het was niet mogelijk om tijdens de korte vragensessie op maandag 14 december alle vragen uit het publiek te beantwoorden, maar hieronder hebben we alle vragen en antwoorden verzameld. 

----

Ik snap dat (invasieve) uitheemse diersoorten in concurrentie treden met de inheemse soorten, maar is het netto-resultaat niet positief soms: meer soorten?          

Uitheemse soorten zijn vooral een probleem als ze invasief worden. Dit wil zeggen dat ze zich vestigen, vermenigvuldigen en verspreiden en inheemse soorten wegconcurreren. Dit heeft een negatieve impact op de biodiversiteit, op het functioneren van ecosystemen en op de diensten die ze leveren. Invasieve uitheemse soorten leiden dus netto niet tot meer soorten, maar tot minder soorten. Meer informatie hierover vind je in D.6. Invasieve uitheemse soorten van het Natuurrapport 2020.

Hoeveel extra bos is er nodig in Vlaanderen?   

Hoeveel bos er extra nodig is in Vlaanderen, is vooral een maatschappelijke en politieke keuze. De Europese doelstellingen vragen om een toename van de oppervlakte van de habitattypes, maar dat kan deels gerealiseerd worden door omvorming van bos waardoor de netto verandering van de bosoppervlakte gelijk blijft. De Vlaamse Regering wil 4000 hectare bosuitbreiding realiseren tegen 2024 en 10.000 hectare tegen 2030. Het Natuurrapport toont aan dat onze bossen klein en sterk versnipperd zijn en dat de te hoge stikstofdepositie een impact heeft op de ecologie van bossen (zie hoofdstuk E.1 Bos). Bovendien weten we uit internationale studies dat grote, gesloten bossen beter bestand zijn tegen de klimaatverandering dan kleine en open bossen. Vanuit ecologisch standpunt en in het licht van de klimaatverandering, lijkt een bosuitbreiding die gericht is op het vergroten van de bestaande bossen, de beste strategie. Hoe groot een bos optimaal moet zijn, hangt o.a. af van het bostype. De voorziene 10.000 ha bosuitbreiding is een eerste stap, maar lijkt te weinig voor het realiseren van de maatschappelijke en ecologische doelstellingen.

Hoe kunnen de drukfactoren op biodiversiteit sterker worden, dan wel stagneren, terwijl de indicatoren voor biodiversiteit stabiel zijn of iets verbeteren? Worden dan wel de juiste indicatoren gebruikt?          

De drukfactoren worden niet allemaal sterker. De versnippering neemt toe, klimaatverandering en invasieve uitheemse soorten vormen een toenemende dreiging, maar andere drukken zoals bv. verontreiniging of vermesting zijn wel sterk gedaald. Die afname stagneert pas de laatste jaren. De drukken blijven nu op een te hoog niveau om ecologische doelen te halen. De biodiversiteitsindicatoren die erop vooruit lijken te gaan, zijn voornamelijk de multisoortenindices (MSI). Ook de toestand van enkele specifieke habitats verbetert, door een zeer gericht herstelbeheer, en de ecologische toestand van de oppervlaktewateren gaat erop vooruit omdat de waterkwaliteit verbetert (zie o.a. deel D. De biodiversiteit onder druk ). Indicatoren als de MSI bevatten relatief weinig van de meest gevoelige/zeldzame soorten omdat de waarnemingen hiervan te schaars zijn om ze goed te modelleren. Voorts wordt achteruitgang pas getoond indien een soort volledig uit een kilometerhok is verdwenen. Dit soort indicatoren geeft dan ook vaak een te positief beeld. Daarom kiezen we ervoor om een brede korf van indicatoren te tonen, die de toestand en de trend van drukfactoren en van verschillende onderdelen van de biodiversiteit beschrijven. Voor een aantal aspecten van de biodiversiteit (bodemorganismen, functionele diversiteit, agro-ecosystemen, stedelijk milieu) blijft het beeld echter onvolledig (zie A.4 Indicatoren voor biodiversiteit en F.5 Los kennishiaten op).

Klopt het dat het INBO in het kader van de klimaatopwarming onderzocht heeft welke exotische bomen en struiken gemengd kunnen worden in onze bossen?           

Het onderzoek naar boomsoorten en herkomsten die klimaatrobuust zijn, loopt. Dit jaar verscheen er een uitgebreid advies over deze problematiek. Zie daarvoor: https://pureportal.inbo.be/portal/files/18139737/INBO.A.3898.pdf

Bij natuurherstel denk ik dat ook de beschermde gebieden deels hersteld moeten worden (effecten verzuring, vermesting, verdroging). Welke prioriteit heeft dit?        

Herstelgericht beheer is een belangrijke randvoorwaarde voor het realiseren van de instandhoudingsdoelstellingen. Beheer kan bijvoorbeeld helpen om de impact van vermesting in grondwaterafhankelijke systemen te verminderen, maar wanneer de N-depositie (via de lucht) te hoog blijft, biedt beheer geen finale oplossing en blijft het dweilen met de kraan open. Beheer kan dus helpen om bepaalde natuurdoelen te halen, maar om de impact van vermesting en verdroging ten gronde aan te pakken, zijn vooral brongerichte maatregelen buiten de natuurgebieden van belang.

Zijn de negatieve effecten van stijgende temperatuur in Vlaanderen groter dan de positieve effecten? Of leidt het vooral tot verschuivingen in biodiversiteit? 

Omdat temperatuursstijgingen via verschillende mechanismen op ecosystemen en soorten inwerken en die mechanismen soms negatief (bv. hoger risico op verdroging) dan wel positief (bv. langer groeiseizoen) kunnen uitvallen, is het niet zo gemakkelijk om het netto effect op de biodiversiteit in te schatten. Bovendien interageert de klimaatverandering ook met andere drukfactoren zoals versnippering, vermesting en verdroging. Daardoor is het vaak onduidelijk welk aandeel de klimaatverandering heeft in verschuivende biodiversiteitspatronen. We zien in Vlaanderen nu al dat het leefgebied van soorten verschuift. We zien ook dat soorten de timing van hun processen aanpassen (bv. sommige planten komen vroeger in bloei, trekvogels keren sneller terug uit het zuiden etc.) en dat die verschuivingen niet altijd op elkaar afgestemd zijn (bv. anders bij rupsen dan bij sommige vogels die rupsen als prooi gebruiken). Dat brengt ecosystemen uit balans. Als zuidelijke soorten sneller opschuiven dan noordelijke kan de soortendiversiteit in een gebied tijdelijk toenemen, maar dat wil niet zeggen dat de biodiversiteit daar op langere termijn bij gebaat is. Onder normale omstandigheden kunnen soorten zich geleidelijk aanpassen aan veranderende omstandigheden. De snelheid waarmee de klimaatverandering zich nu manifesteert, duwt de meeste soorten en ecosystemen voorbij hun natuurlijk aanpassingsvermogen (zie hoofdstuk D.7 Klimaatverandering).

Ik zie veel gelijkenissen met het WWF rapport over de toestand van de biodiversiteit in België, Vlaanderen en Wallonië. Zijn er ook verschillen?         

Het klopt dat beide rapporteren over de biodiversiteit in Vlaanderen. Het Living Planet Report van WWF doet dit aan de hand van de Living Planet Index (LPI) die werd berekend voor Vlaanderen, Wallonië en België. Dit is een index die zich goed leent voor communicatiedoeleinden en die ook voor andere regio's in de wereld wordt berekend. De index geeft een beeld van de globale biodiversiteitstrend van een land of een regio. De berekening gebeurt op basis van beschikbare populatiegrootte- of verspreidingsgegevens van diersoorten. Het Natuurrapport 2020 analyseert de toestand en trend biodiversiteit in Vlaanderen in meer detail aan de hand van meer dan 150 indicatoren. Daarnaast formuleert het ook aanbevelingen voor een grondige aanpak voor de biodiversiteitsproblematiek. De LPI komt in het natuurrapport aan bod als eerste knipperlicht voor veranderingen in de biodiversiteit van dieren. Omdat de index maar een klein stukje van het biodiversiteitsverhaal toont (trends in het voorkomen van een aantal goed bestudeerde diersoorten), worden ook andere indicatoren belicht, zoals de kwaliteit en omvang van ecosystemen, de toestand van zeldzame planten- en diersoorten, functionele diversiteit en de toestand en trend van de drukfactoren. Dat laat toe om de oorzaken van de huidige toestand en trends verder uit te spitten en een gerichte aanbevelingen te formuleren.

Algemene soorten: status quo, licht vooruit? Wat met de evolutie van kwetsbare en zeldzame soorten?          

De multisoortenindices van de meer algemeen voorkomende soorten tonen een status quo: er zijn zowel winnaars als verliezers. Een nuance hierbij: de berekeningswijze van de MSI brengt met zich mee dat positieve trends sneller kunnen worden opgepikt dan negatieve. Voor de kwetsbare en zeldzame soorten die op de Rode lijst staan, kunnen we jammer genoeg nog geen trend berekenen. De Europees beschermde soorten bevinden zich over het algemeen in een slechte toestand, maar gaan er licht op vooruit. Soorten gebonden aan specifieke habitats zoals akkervogels of bosvogels vertonen een negatieve trend.

Zorgen de strenger wordende mestactieplannen niet voor een verbetering van de stikstofemissies?

Als de ammoniak-emissie in 1990 gelijk wordt gesteld met 100, zien we een duidelijke daling tijdens de twee eerste mestactieplannen (periodes resp. 1995-1999 en 1999-2006). De ammoniak-index bedroeg in 2000 62 en in 2006 49 (zie MIRA-indicator potentieel verzurende emissie, herschaald naar een idex). Het was de combinatie van bemestingsnormen, daling van de veestapel, lagere stikstofinhoud van het veevoeder, emissiearme aanwending van dierlijke mest op akkers en weiden, emissiearme stallen en toenemende mestverwerking die voor een daling van de NH3-emissie (ammoniak) zorgde. De volgende mestactieplannen (3 tem 6) zorgden er voor dat de index verder daalde tot 44 in 2018. De verdere daling gaat zeer langzaam oa door een lichte toename van de veestapel (vanaf 2009 voor varkens en pluimvee) en een hogere NH3-emissie door kunstmestgebruik, die het gunstige effect van emissiearme stallen en mestverwerking grotendeels afzwakken. Stikstof is ook niet louter een gevolg van landbouw: zgn. NOx-verbindingen komen ook van andere sectoren, zoals energie, huishoudens en transport. Deze NOx emissies daalden tijdens de jaren 1990 minder sterk dan de ammoniakemissie maar de daling zette zich na 2005 wel verder door. De stikstofoxidenindex bedroeg in 2000 84, in 2006 72 en in 2018 41 (zie MIRA-indicator potentieel verzurende emissies, herschaald naar een index). Transport blijft hier grootste bijdrage leveren omdat milieuwinst van technologische innovatie deels teniet wordt gedaan door toename aantal voertuigkilometer. Zie hoofdstuk D.4 Vermesting en verzuring.

We zijn één van de meest bosarme regio’s van Europa . Waar brengt de geplande 10.000 ha bosuitbreiding ons? Maken we daarmee een sprong in de rangschikking?

10,3% bosbedekkingsgraad + 10.000 ha netto bosuitbreiding = 11% bosbedekkingsgraad. Daarmee springen we een plaatsje hoger in de rangschikking, over Ierland, maar nog steeds onder Nederland. d.w.z. nog steeds in de staart van het Europese peloton, zeker als we er vanuit gaan dat ook andere landen/regio’s aan bosuitbreiding doen. De Vlaamse regering wil die 10.000 ha bosuitbreiding realiseren op 10 jaar tijd: dat betekent een serieuze versnelling van het huidige tempo van bosuitbreiding, want de voorbije 25 jaar nam de bosoppervlakte niet toe. Dat de bosoppervlakte constant blijft, terwijl de open ruimte blijft afnemen, toont aan dat bosbescherming wel degelijk een verschil maakt.

Voorkomen is belangrijker dan genezen, zeg je in de transformatieve veranderingen. Hoe organiseer je dit in alle sectoren. Hierover blijven jullie vaag.           

Met dit indicatorenrapport houden we de vinger aan de pols en trachten we een onderbouwd antwoord te geven op de vraag hoe het gesteld is met de biodiversiteit en wat de belangrijkste oorzaken zijn. Op basis van onze analyses stellen we vast dat de klassieke recepten van het natuurbeleid hun waarde hebben, maar niet volstaan om de problemen ten gronde aan te pakken. Daaruit besluiten we dat transformatieve veranderingen nodig zijn. Hoe dergelijke transformatie moet georganiseerd worden, is echter een breed maatschappelijk vraagstuk, dat de scope van dit Natuurrapport 2020 ruim overstijgt. Als wetenschappelijke instelling kunnen we dit debat wel ondersteunen en voeden met cijfers en inzichten.

Ik had liever de optie aangeduid van grote natuurgebieden in combinatie met kleinere gebieden.

We hebben ervoor gekozen om beide opties (veel kleine gebiedjes of enkele grote gebieden) gescheiden te houden, omdat de combinatie in realiteit vaak botst met de beperkte beschikbare ruimte in Vlaanderen. De vragen waren louter bedoeld om toeschouwers aan het denken te zetten, niet om er wetenschappelijke conclusies uit af te leiden.

Eerste vraag mist de optie "we hebben zowel nood aan grote, aaneengesloten beschermede gebieden, als kleine beschermde gebieden dicht bij de mensen".

We hebben ervoor gekozen om beide opties (veel kleine gebiedjes of enkele grote gebieden) gescheiden te houden, omdat de combinatie in realiteit vaak botst met de beperkte beschikbare ruimte in Vlaanderen. De vragen waren louter bedoeld om toeschouwers aan het denken te zetten, niet om er wetenschappelijke conclusies uit af te leiden.

We hebben nog nooit een deftig biodiversiteitsplan gehad, ondanks alle andere plannen (waardoor je inderdaad plan-moe wordt:). Zie Nederland voor een goed voorbeeld.

Dank voor de suggestie.

In de eerste vraag ontbrak een mogelijkheid 'beide'. Dit is toch wel erg belangrijk ! We hebben zowel kleine als zeer grote natuurgebieden nodig.       

We hebben ervoor gekozen om beide opties (veel kleine gebiedjes of enkele grote gebieden) gescheiden te houden, omdat de combinatie in realiteit vaak botst met de beperkte beschikbare ruimte in Vlaanderen. De vragen waren louter bedoeld om toeschouwers aan het denken te zetten, niet om er wetenschappelijke conclusies uit af te leiden.

Vraag aan de minister: hebt u de Netflix documentaire David Attenborough: A Life on Our Planet gezien?        

Dank voor de vraag. Het antwoord moeten we helaas schuldig blijven.

Op EU niveau staan de Biodiversiteitsstrategie & het landbouwbeleid (GLB) haaks op elkaar. Welke grote veranderingen mogen we in de Vlaamse landbouw verwachten?

Deze vraag kunnen we helaas niet beantwoorden aan de hand van de gegevens uit dit Natuurrapport 2020. Discussies over de toekomst van de Vlaamse landbouw, en over de afstemming tussen milieu- en biodiversiteitsdoelen en het Vlaamse landbouwbeleid woeden volop (daarvan getuigt ook recente aandacht voor het onderwerp in de media). Wat we kunnen verwachten, hangt niet enkel af van wat Vlaamse beleidsmakers beslissen, maar ook van wat individuele landbouwers kunnen opbrengen, van economische en politieke tendensen op Europese en op wereldschaal, van de effecten van processen als de klimaatverandering, enzovoort.

Welke bijdrage kan Vl leveren in het in kaart brengen van de ecologische voetafdruk van globale waardenketens ? Zie rol in de IPCEI-projecten. Europees belang  .

VMM (MIRA) berekent al enkele voetafdrukindicatoren die de omvang van de milieudruk van de Vlaamse consumptie en productie op het buitenland in beeld brengen (de materialenvoetafdruk, de koolstofvoetafdruk en de ecologische voetafdruk). Daarvoor wordt het Vlaamse input-outputmodel gebruikt. Dat model brengt de economische verbondenheid tussen sectoren binnen en buiten Vlaanderen in beeld. Het model werd uitgebreid met gegevens over de milieudruk per sector en gekoppeld aan vergelijkbare multiregionale input-outputmodellen. Op die manier kunnen de locatie van de impact en de verantwoordelijke sectoren opgespoord worden. De voetafdrukindicatoren van MIRA geven een beeld van de omvang van de druk die Vlaanderen uitoefent, maar niet van de impact van die milieudruk op de biodiversiteit. Die impact is sterk regiospecifiek: het verdwijnen van 1 hectare Vlaams beukenbos heeft een andere effect op de mondiale biodiversiteit dan het verdwijnen van 1 ha tropisch regenwoud. Door de milieudruk per locatie en per type druk te vertalen naar een biodiversiteitsimpact, kunnen we het werkelijke biodiversiteitsverlies door onze consumptie en productie in beeld brengen. Dat kan op verschillende manieren: je kan bv. de bestaande milieu-input-outputmodellen uitbreiden met biodiversiteitsdata of gegevens over biodiversiteitsverlies koppelen aan handelsstatistieken die de fysieke goederenstromen tussen landen in beeld brengen. In het Natuurrapport 2020 vertrekken we van recente publicaties die gegevens over de biodiversiteitsimpact van België rapporteren (zie D.8 Druk op de biodiversiteit wereldwijd). De foutenmarges op die data zijn groot en de verschillende databronnen zijn niet op elkaar afgestemd. INBO heeft recent een project opgestart om, in nauwe samenwerking met verschillende partners uit overheid (o.a. VMM), onderzoekscentra en middenveld, te onderzoeken hoe we dergelijke data voor Vlaanderen kunnen verbeteren. Zo kunnen we Vlaamse indicatoren voor een biodiversiteitsvoetafdruk op punt stellen.

Meerkeuze vragen zijn beperkt. Wij moeten als consument bereid zijn tot verandering, maar we hebben politiek leiders nodig om hierbij te helpen. Gaat hand in hand   

Het klopt dat we op beide fronten tegelijk moeten werken. Daarom stelden we afwisselend een vraag over de bereidheid van de burgers om hun gewoontes aan te passen, en een vraag over wat het Vlaamse beleid zou moeten doen. De vragen waren louter bedoeld om toeschouwers aan het denken te zetten, niet om er wetenschappelijke conclusies uit af te leiden.

Is het een optie om bindende biodiversiteitsdoelen per gemeente/regio te bepalen? Dat kan wervend werken.           

Aangezien we de biodiversiteitscrisis maar kunnen keren als de doelstellingen breed maatschappelijk gedragen zijn, lijkt het logisch dat ook de lagere bestuursniveaus een actieve rol toebedeeld krijgen. Als je echter bindende doelstellingen oplegt, dan moet je die ook kunnen opvolgen. De indicatoren waarover we beschikken laten niet steeds toe om uitspraken te doen op provinciaal of gemeentelijk niveau. Voor agrarische en urbane gebieden zijn geen normen of streefwaarden vastgesteld die bepalen wat een 'goede ecologische toestand' of een minimale ecologische basiskwaliteit zouden inhouden. Dergelijke streefwaarden zouden kunnen helpen om beleidsmatig beter te sturen.

Hoveel/hoe kan de biodiversiteit in agrarisch gebied bijdragen aan de algemene toestand van de biodiversiteit in Vlaanderen?

Agro-ecosystemen beslaan meer dan de helft van Vlaanderen en hebben dus heel wat potentieel om een bijdrage te leveren aan het herstel van de biodiversiteit. Ecologisch kwaliteitsvolle landbouwgebieden zijn een habitat van specifieke soorten (bv akker- en weidevogels, graanonkruiden). Landbouwgebieden en in bijzonder kleine landschapselementen kunnen bijdragen aan de connectiviteit van natuurgebieden. Daarnaast is het ook belangrijk om de milieudruk vanuit landbouw verder te verminderen. De huidige milieudruk is voor veel habitattypes nog veel te hoog.

Is het verkleinen van de veestapel in België deel van de maatregelen om milieudruk op de natuur te verminderen? Hoeveel zou de veestapel verkleind moeten worden?         

De vermesting van de natuur in Vlaanderen is niet alleen een gevolg van de activiteiten van de landbouwsector maar ook van transport, industrie en huishoudens. Het verkleinen van de veestapel is dan ook maar een van de mogelijke maatregelen om de vermestingsdruk te verminderen. Om de stikstofemissie uit stallen te verminderen kan ook met luchtwassers en emissiearme staltechnieken gewerkt worden. Het natuurrapport heeft niet onderzocht hoe sterk de veestapel verkleind zou moeten worden. Dit is een onderzoek op zich, waarin ook maatregelen vanuit andere sectoren en andere vormen van bemesting, zoals kunstmest, een plaats moeten krijgen.

Het ontwikkelen van ‘landschapsbeelden’ haalt natuurgebieden uit hun isolement. Hoever staan we met Nationale- en Landschapsparken?   

Deze vraag kunnen we helaas niet beantwoorden aan de hand van de gegevens uit dit Natuurrapport 2020.

Stikstofdepositie in duingebied is te hoog. Waar is die van afkomstig? De overheersende windrichting is West, komt NOx via uitstoot scheepvaart, uit zeewater?       

Het belang van verschillende sectoren voor de vermestingsdruk in de kustduinhabitats van Europees belang is berekend door VITO in 2018 op basis van het VLOPS-model van de Vlaamse Milieumaatschappij. Zowel landbouwactiviteiten in Vlaanderen als buitenlandse bronnen vormen een hoge vermestingsdruk in duingraslanden (habitattype 2130), kustduinheide (ht 2150) en duinbossen (ht 2180). In wandelende duinen (ht 2120) genereren beide bronnen een matige druk. Het VITO-onderzoek beoordeelde de vermestingsdruk door weg-, lucht- en watertransport voor al de voornoemde kustduinhabitats als laag. De druk wordt als hoog, matig of laag ingeschat op basis van het percentage van een habitat waar de kritische last inzake vermesting door die stikstofbron wordt overschreden. Bronnen: VITO (2018). Brontoewijzing van de N-depositie per habitattype in Vlaanderen; Provoost et al. (2018). PAS-GEBIEDSANALYSE in het kader van herstelmaatregelen voor BE2500001 Duingebieden inclusief IJzermondering en Zwin.; Paelinckx et al. (2019). Regionale staat van instandhouding voor de habitattypen van de Habitatrichtlijn. Rapportageperiode 2013-2018.

Veel natuurgebieden in vlaanderen worden momenteel begraasd door runderen. Ik vernam van ANB dat deze zullen verdwijnen vanwege geldgebrek. Hoe zit dat ?           

Deze vraag kunnen we helaas niet beantwoorden aan de hand van de gegevens uit dit Natuurrapport 2020.

Europa wil tegen 2030 dat 25% van de eu-landbouw biologisch is. Niet iedereen wil meerprijs betalen. Varkens 10% meer vraag/jaar. Wat als deze 100% stijgt?  

Dit natuurrapport schuift een transformatieve verandering van onder andere ons voedselsysteem naar voor als een noodzakelijke ingreep om de Vlaamse en mondiale biodiversiteit op een duurzame manier te beschermen en te herstellen. Zo'n transformatieve verandering moet onder meer een waardig inkomen opleveren voor de landbouwer en de biodiversiteit opnieuw als productiefactor waarderen. De prijszetting van landbouwproducten houdt momenteel geen of nauwelijks rekening met de negatieve impact op de omgeving. Hierdoor zijn bioproducten duurder. Het internaliseren van milieukosten zoals vermesting, verzuring, klimaatimpact en verontreiniging in de verkoopprijs kan een eerlijker speelveld tussen bioproducten en gangbare producten opleveren. Wat de verdubbeling van het aantal varkens betreft: de vermestingsdruk in Vlaanderen is vandaag te hoog om de natuurdoelen te halen en de druk daalt nog nauwelijks. De groei van de veestapel doet de positieve effecten van emmissiearme stallen en een betere mestverwerking deels teniet. Een sterke toename van het aantal varkens zal de vermestingsdruk verhogen waardoor de natuurdoelen nog moeilijker bereikt kunnen worden."

De EU-strategie stelt 25% biologische landbouw als antwoord op de omgevingsdruk. Is een beleid dat biologische landbouw stimuleert in de omgeving van natuurgebieden ter buffering zinvol?

Dit schillenmodel is nog niet wetenschappelijk onderzocht. Naar alle verwachtingen verkleint het de druk op de natuur, omdat een zone met extensievere bedrijfsvoering rond natuurgebieden enerzijds de drukken van de gangbare landbouw kan bufferen en anderzijds zelf minder drukken verzoorzaakt. Dit geldt enkel voor drukken die op lokale schaal werken. Aangezien stikstof (vooral NOx) over grote afstand getransporteerd wordt, zal een bufferzone rond natuurgebieden weinig effect hebben op de depositie die afkomstig is van langeafstandstransport. Bovendien moet een bufferzone voldoende breed zijn (meerdere km) om effectief te zijn. De vraag is of die ruimte beschikbaar is. Indien de biologische landbouwzone voldoende verbindende kleine landschapselementen bevat, is een positief effect op de functionele agrobiodiversiteit, op het leefgebied van specifieke soorten en op de landschappelijke kwaliteit waarschijnlijk.

26% beschermd, 7% met natuurgericht beheer. EU Biodiv. strategie CBD: 30% beschermde natuurgebieden. 19% te gaan. Uitwerken stappenplan: +2% beter per jaar?

De afbakening van wat onder ‘beschermd’ (30%) en ‘strikt beschermd’ (10%) valt en de verdeling van de oppervlaktedoelen over de lidstaten moet nog gebeuren. Het is bv. mogelijk dat de dichtbevolkte westelijke lidstaten, waaronder België, een lagere doelstelling krijgen dan de noordelijke of oostelijke lidstaten. Gezien de zeer ongunstige staat van instandhouding van de meeste habitats van Europees belang, zal Vlaanderen zijn ambities rond de afbakening van beschermde en beheerde gebieden in ieder geval stevig moeten opkrikken. Het Vlaams plan voor biodiversiteitsherstel, dat de minister aankondigde, zal het traject daarvoor moeten uitstippelen.

Hoe ga je een positieve aanpak realiseren om de negatieve impact van de landbouw te milderen? Polarisatie tov landbouw is heel slecht voor natuur.

Door volop in te zetten op samenwerking met landbouwers. We moeten erkennen dat (1) landbouwers belangrijke partners zijn in het landschapsbeheer en (2) het huidig landbouwinkomen te laag is. Samen met de landbouwers en andere partners in de voedselketen, moeten we op zoek gaan naar een voedselsysteem dat lage milieudrukken oplevert, consumenten een eerlijke prijs doet betalen en een waardig inkomen verzekert voor de landbouwer. De positie van landbouwers in de agrovoedingsketen moet versterkt worden, zodat landbouwers meer inzage en inspraak krijgen in de prijszetting van hun product. Korte-keteninitiatieven ondersteunen, is één van de mogelijkheden. Verder moeten landbouwers voldoende toegang krijgen tot betaalbare landbouwgronden. Ook een vergoeding voor de geleverde ecosysteemdiensten (bv. carbon farming initiative, aantrekkelijk landschap) kan het inkomen van de landbouwer aanvullen of versterken. Uit de toename van de beheerovereenkomsten blijkt dat landbouwers alsmaar meer bereid zijn om bovenwettelijke inspanningen te leveren voor het milieu en de biodiversiteit.

Experten zijn zeer negatief over de maatregelen voor de bouwshift (Hans Leinfelder). Zo gaat een hefboom verloren om ruimte voor natuur te creëren. Akkoord?        

In dit Natuurrapport 2020 hebben we de maatregelen voor de bouwshift niet geëvalueerd. We stellen wel vast dat de versnipperingsgraad van de natuur te hoog is en dat de bebouwing verder toeneemt. We weten ook dat die versnippering de natuur extra kwetsbaar maakt voor de klimaatverandering en dat de klimaatverandering versnelt. De ruimtelijke versnippering veroorzaakt niet alleen een aantal maatschappelijke problemen zoals een verminderde mobiliteit en een slechtere leefkwaliteit. De toenemende urbanisatie (ruimtebeslag) zorgt ook voor een verlies aan leefgebied voor soorten, vermindert de levering van ecosysteemdiensten en verhoogt de druk op de leefbaarheid van de landbouw (o.a. betaalbaarheid gronden). Het is moeilijk om op basis van het recent goedgekeurde maatregelenpakket nu reeds een inschatting te maken van wat de effecten op het terrein zullen zijn. We hebben die maatregelen niet grondig onder de loep genomen. Als we echter rekening houden met de bovenstaande uitdagingen, dan hebben we een ambitieus plan nodig voor de natuur en de open ruimte. Het is maar zeer de vraag of de doelstellingen en de instrumenten van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen hiervoor zullen volstaan.

Verbinding lijkt key, hoe gaan we natuurrealisatie tot buiten de beschermde zones trekken. Welke impulsen zijn nodig om in elke bestemming op biodiversiteit in te zetten?       

Op biodiversiteit inzetten buiten de beschermde zones, betekent de druk op de nog aanwezige natuur in landbouwgebied, tuinen en bedrijventerreinen verlagen en meer (structuur)diversiteit aanbrengen. Voor landbouw kan het nieuwe GLB een aantal hefbomen bieden. De lidstaten krijgen daarbij meer vrijheid om eigen accenten te leggen. Vlaanderen kan ervoor kiezen om bijvoorbeeld de aanleg en het beheer van kleine landschapselementen te stimuleren of extensieve bufferzones rond kwetsbare gebieden aan te leggen (zie E.5 Agro-ecosystemen). Voor bedrijventerreinen en tuinen lopen er reeds enkele green deals. Door deze initiatieven op te schalen kan ook de biodiversiteit in (rand)stedelijke gebieden zich herstellen. Hoofdstuk F.3 (Maak wezenlijke veranderingen mogelijk) geeft een aantal voorzetten om die transitie te initiëren.

Wat zijn volgens jullie mogelijke pistes om de uitvoering van de bestaande plannen goed te laten verlopen?   

Het Natuurrapport 2020 bevat geen gedetailleerde evaluatie over de uitvoering van de bestaande maatregelen. Een algemene en essentiële voorwaarde om bestaande plannen en regelgeving uit te voeren, is politiek draagvlak op alle betrokken bestuursniveau. Ook tegenstrijdigheden wegwerken tussen de maatregelen van verschillende beleidsdomeinen is noodzakelijk. De mate waarin het beleid van de verschillende beleidsdomeinen past binnen de ecologische planetaire grenzen, of binnen de draagkracht van bestaande ecosystemen in Vlaanderen wordt niet systematisch in beleidskeuzes meegenomen. Het principe dat in 'people-planet-profit' de ecologische dimensie uiteindelijk dwingende beperkingen oplegt aan de twee andere, wordt dus in vele beleidskeuzes niet gevolgd. Daardoor blijven heel wat milieu- en natuurdoelen onhaalbaar. In hoofdstuk F. Aanbevelingen geven we enkele voorzetten om de noodzakelijke transformatie van beleid en maatschappij vorm te geven.

Zijn biogasinstallaties een goed en duurzaam idee of komen hier beperkingen en/of gevaren bij kijken?          

In het Natuurrapport 2020 hebben we de effecten van concrete maatregelen of technieken zoals biogasinstallaties niet geëvalueerd.

Ziet u veel potentieel in het effectief afdwingen van een teelt-, mest- en gifvrije strook langs waterlopen?       

Grasstroken langsheen waterlopen kunnen nuttig zijn om de afspoeling van akkers te verminderen. Het zijn verzachtende maatregelen die best gecombineerd wordt met brongerichte maatregelen zoals minder meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen gebruiken. De stroken moeten wel voldoende breed zijn om effectief te zijn. De effectieve minimumbreedte beschreven in de literatuur varieert tussen een paar meter en tientallen meters, wat breder is dan de wettelijke strook. Meer informatie vind je in E. 6 Oppervlaktewateren.

Hoe goed zijn de biodiversiteitsdoelen qua beschermde natuur verenigbaar met economische activiteten? Bijvoorbeeld houtbouw, recreatie (toerisme), enzovoort?      

Mits goede afspraken en een beperking van de druk op de natuur, zijn economische activiteiten tot op zekere hoogte combineerbaar met de biodiversiteitsdoelen. Dat gebeurt ook nu reeds voor de habitats van Europees belang. Via de passende beoordeling gaat men na of er een negatieve impact kan zijn van een activiteit op de habitats en (leefgebieden van) soorten.

In welke Europese landen zijn er al natuurverbindingsgebieden afgebakend     

In dit Natuurrapport hebben we geen vergelijkende analyse gemaakt van de natuurverbindingsgebieden in de Europese lidstaten. Veel hangt af van wat we onder een natuurverbindingsgebied verstaan en welk schaalniveau daarbij gehanteerd wordt. Natuurverbindingsgebieden maken in Vlaanderen deel uit van het IVON (Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen) en worden afgebakend door de provincies. Volgens het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen, de opvolger van het RSV, zullen de ecologische verbindingen gerealiseerd worden via de groen-blauwe dooradering. De Europese Biodiversiteitsstrategie hanteert dan weer het begrip groene en blauwe infrastructuur om het belang van ecologische verbindingen te omschrijven. Geen van die beleidskaders geeft een strikte definitie van het concept en benadrukt dat de invulling ervan sterk contextgebonden is (zie o.a. hoofdstuk 2 - Groene infrastructuur definiëren, uit de Natuurverkenning 2050). Dat maakt het moeilijk om een vergelijking tussen regio's of lidstaten te maken. In een recente studie heeft de EEA de connectiviteit tussen Natura 2000-gebieden op Europese schaal geanalyseerd. Daarbij werden alleen (bos)gebieden > 3500 ha geselecteerd. Op basis van de analysecriteria is Vlaanderen een blinde vlek op de netwerkkaart (Carrao et al., 2019). Natuurverbindingsgebieden zijn natuurlijk ook van belang op veel kleinere schaal en worden vaak niet gedetecteerd in regionale analyses. Ecologische verbindingsgebieden hoeven ook niet afgebakend te worden om functioneel te zijn. Omdat het gaat het om multifunctionele gebieden die naast de ondersteuning van de biodiversiteit ook andere maatschappelijke functies hebben, is samenwerking met andere sectoren cruciaal om de verbindingen te realiseren.

Biodiversiteitsplan, hoe kan de afstemming bewaakt worden met de andere plannen: SGBP, MAP, BRV, VKAP. Of een specifiek hfdstuk biodiversiteit in deze ? 

De afstemming met bestaande plannen lijkt cruciaal om van het biodiversiteitsplan een breed gedragen instrument te maken. Net als bij het klimaatplan, is het belangrijk dat men erover waakt dat het een transversaal en coherent plan wordt en geen oplijsting van losse initiatieven. De maatregelen uit de andere plannen kunnen biodiversiteitsdoelen ondersteunen, maar waar die maatregelen tekort schieten, zal de ambitie verhoogd moeten worden. Een apart plan voor biodiversiteitsherstel is nodig om de uitdagingen voor de Vlaamse biodiversiteit systematisch te kunnen aanpakken. In de meeste bestaande plannen is biodiversiteit in het beste geval een nevendoel en geen bindende randvoorwaarde voor de betrokken sectoren. Daardoor komen het belang van de biodiversiteit voor een duurzame Vlaamse samenleving en de kansen die ze biedt om maatschappelijke uitdagingen aan te pakken niet voldoende op de voorgrond. Een coherent plan, met een bevoegde minister en administratie(s) en concrete, bindende doelen per sector moet helpen garanderen dat biodiversiteitsherstel ook voor de komende legislaturen een speerpunt blijft van het Vlaamse beleid (zie hoofdstuk F.2 Maak een Vlaams plan voor het herstel van de natuur op het land en in de zee).

Stikstofdepositie in de duinen is te hoog. De overheersende windrichting is West, komt die N dan van over zee? (uitstoot scheepvaart op kanaal?), NOx of andere?           

Het belang van verschillende sectoren voor de vermestingsdruk in de kustduinhabitats van Europees belang is berekend door VITO in 2018 op basis van het VLOPS-model van de Vlaamse Milieumaatschappij. Zowel landbouwactiviteiten in Vlaanderen als buitenlandse bronnen geven een hoge vermestingsdruk in duingraslanden (habitattype 2130), kustduinheide (ht 2150) en duinbossen (ht 2180). In wandelende duinen (ht 2120) genereren beide bronnen een matige druk. Het VITO-onderzoek beoordeelde ook de vermestingsdruk via NOx door weg-, lucht- en watertransport. Die druk is voor al de voornoemde kustduinhabitats als laag ingeschat. De druk wordt als hoog, matig of laag ingeschat op basis van het percentage van een habitat waar de kritische last inzake vermesting door die stikstofbron wordt overschreden. Bronnen: VITO (2018). Brontoewijzing van de N-depositie per habitattype in Vlaanderen; Provoost et al. (2018). PAS-GEBIEDSANALYSE in het kader van herstelmaatregelen voor BE2500001 Duingebieden inclusief IJzermondering en Zwin.; Paelinckx et al. (2019). Regionale staat van instandhouding voor de habitattypen van de Habitatrichtlijn. Rapportageperiode 2013-2018.

Heeft de intensieve landbouw een plaats in de biodiversiteitsdoelen? Moeten we volledig stoppen of is er een weg om de intensieve landbouw te vergroenen?    

Of intensieve landbouw nog een plaats heeft in Vlaanderen hangt af van tal van maatschappelijke overwegingen bv. welk type biodiversiteit willen we en hebben we nodig? Moet onze landbouw ook produceren voor export of enkel voor de eigen markt? Om de huidige Europese en Vlaamse biodiversiteitsdoelen te kunnen bereiken, is in ieder geval een grote ommekeer nodig in ons voedselsysteem. Intensieve landbouwtechnieken kunnen daar een plaats in krijgen. Ze kunnen er bv. mee voor zorgen dat onze druk op de biodiversiteit in het buitenland niet toeneemt. Dit Natuurrapport 2020 heeft de effecten van alternatieve landbouwsystemen niet geëvalueerd. In haar verkenning van het voedselsysteem concludeerde de VMM (2018) het volgende: "Meer wordt verwacht van een co-evolutie, waarbij een grondig getransformeerd regime – dat vooral met vernieuwde wereldbeelden en waarden werkt– bestaat naast co-regimes. Die hebben zich weten op te schalen van niches tot volwaardig alternatieven. Essentieel lijkt dan ook een actieve en sterke verbinding van de twee paden tot een coherent verhaal dat wervend is voor een betekenisvolle versnellingsdynamiek. Systemen met voldoende en goede verbindingen zijn immers de meest doeltreffende en veerkrachtige". De VMM stelt dus voor om de intensieve landbouw verder te verduurzamen én niches zoals bio-landbouw op te schalen. Ook de Europese Van-Boer-tot-Bord-strategie stelt zo'n tweeledige aanpak voor. Ze streeft ernaar de biolandbouw uit te bereiden tot 25% van de Europese landbouwoppervlakte. Naast de aanpassingen en verbeteringen van het landbouwsysteem, schuift de VMM (2018) ook anders eten naar voor als oplossing om ons voedselsysteem te verduurzamen.

De vraag voor verandering komt zowel vanuit gezondheid (corona), klimaat & nu ook natuur. Ik hoor graag van de de minister hoe ze hier werk van gaat maken.

De minister heeft deze vraag ten dele beantwoord tijdens de voorstelling.

De status van natuur (habitats) wordt weergegeven in grafieken. Hebben jullie dit ook op kaart?

Het Natuurrapport analyseert de toestand van de natuur op basis van een diverse set van indicatoren, waarvan de samenstelling verschilt per ecosysteem. Niet elke indicator is ruimtelijk specifiek of kan op kaart weergegeven worden. We beschikken dus niet over een gebiedsdekkende kaart van de toestand van de natuur in Vlaanderen.

Landbouwers subsidiëren om in te zetten op paludicultuur, (cfr Duitsland) kan helpen om de zgn 'waterzieke gronden' niet te draineren. Wordt op ingezet ?         

Natte landbouw is een manier om voedselproductie te verzoenen met watergerelateerde ecosysteemdiensten. Het is een van de mogelijke opties/niches die passen binnen een transformatieve verandering van ons voedselsysteem. Het wordt in Vlaanderen momenteel nog niet gestimuleerd.

Over de bosoppervlakte zijn er interessante benchmarks tov andere drukbevolkte regio's. Hoe benchmarken wij met die regio's op vlak van biodiversiteit?

We kunnen die benchmarking alleen doen indien er biodiversiteitsindicatoren voor die regio's beschikbaar zijn, die bovendien methodologisch identiek zijn opgebouwd (bv. op basis van de IUCN criteria voor Rode lijsten). De CORINE-kaart en de Europese boskaart zijn beschikbaar op Europese schaal en werden gebruikt voor de benchmarking van de urbanisatiegraad (zie hoofdstuk D.1 Landgebruiksverandering) en de bosindex (zie E.1 Bos). Indicatoren zoals de Living Planet Index worden vaak voor verschillende regio's berekend, maar het resultaat van die indices is sterk afhankelijk van de databeschikbaarheid en soortensamenstelling in elk van de regio's. Om een zo betrouwbaar mogelijk beeld te krijgen van de toestand van de biodiversiteit in Vlaanderen, hebben we vooral gekozen voor indicatoren die gebaseerd zijn op Vlaamse data. De meeste van deze datasets maken geen deel uit van een internationaal meetnet met gestandaardiseerde meetprotocols. Hierdoor kunnen de resultaten moeilijk vergeleken worden met andere regio's.

Wat voor soort natuurbeheer is wenselijk? Rewilding Flanders of intensieve menselijke tussenkomst?

Er bestaan heel wat vormen van natuurbeheer. En er zijn verschillende manieren om een toename van de biodiversiteit te realiseren. Welke manier je verkiest, hangt sterk af van je visie op wat natuur is en waarvoor ze moet dienen. Die visie hangt nauw samen met een visie op tal van andere facetten van onze samenleving zoals de productie van voedsel en energie, onze manier van wonen en werken, onze mobiliteit ... Een oplossing om biodiversteitsverlies tegen te gaan, is altijd sterk verweven met oplossingen voor andere uitdagingen zoals een gezonde leefomgeving garanderen, natuurlijke hulpbronnen duurzaam gebruiken, omgaan met een veranderend klimaat ... In de Natuurverkenning 2050 (link toevoegen), hebben we samen met een gebruikersgroep vier zeer uiteenlopende kijkrichtingen op natuur en samenleving uitgewerkt. Een van die kijkrichtingen kreeg de titel "De natuur haar weg laten vinden". Ze sluit het dichtst aan bij het rewilding concept. Bij elke kijkrichting gingen we het effect na op een reeks maatschappelijke uitdagingen, waaronder "de biodiversiteit versterken". De analyse kon geen echte winnaar over alle uitdagingen heen aanduiden, elke kijkrichting legde de klemtoon op andere uitdagingen en andere vormen van biodiversiteit. Wetenschappers kunnen kijkrichtingen en hun gevolgen voor uitdagingen helpen verwoorden en in beeld brengen. De uiteindelijke keuze voor een specifiek toekomstbeeld ligt echter bij de samenleving en de politiek.

Recent onderzoek toont aan dat ook bij algemene soorten de totale biomassa afneemt. Is de positieve trend gebaseerd op aantal soorten of toename totale biomassa?         

De MSI voor planten is gebaseerd op de aan- of afwezigheid van soorten en niet op de abundantie of de biomassa. Ook de meeste andere terrestrische indicatoren, waaronder de LPI, geven geen beeld van de biomassa. Bossen en aquatische systemen vormen een uitzondering. De bosinventaris geeft een beeld van de gemiddelde biomassa per steekproefpunt en die nam toe tussen beide opnameperiodes (zie E.1 Bos). De visindex, die deel uitmaakt van de ecologische beoordeling van aquatische systemen, houdt ook rekening met de biomassa van vissoorten. Voor het Natuurrapport 2020 hebben we die visbiomassa echter niet apart geanalyseerd. De biomassa en in het bijzonder verschuivingen in de verdeling van de biomassaklassen, kan belangrijke informatie opleveren over het functioneren van een ecosysteem.

Biodiversiteit is problematisch in open ruimte tussen natuurgebieden. Hoe willen jullie concreet landbouwers engageren als landschapsbeheerders?  

Het Natuurrapport 2020 vertrekt van indicatoren over de biodiversiteit en de bijbehorende drukken. Van daaruit formuleren we aanbevelingen voor het beleid. We hebben geen evaluatie gemaakt van verschillende (beleids)opties en concrete maatregelen om landbouwers te engageren. Een overkoepelende analyse van een reeks indicatoren leert ons wel dat een grondige transformatie van (onder andere) ons voedselsysteem nodig is om stappen vooruit te kunnen zetten voor de Vlaamse biodiversiteit. De maatschappelijke waarde van natuur wordt te weinig meegenomen in onze beleidskeuzes en in de prijszetting van onze producten. Een belangrijke randvoorwaarde om ons voedselsysteem te kunnen transformeren, is dat landbouwers een waardig inkomen krijgen. Landbouwers zouden vergoed moeten worden voor de ecosysteemdiensten die ze aan de maatschappij leveren (bv. bescherming tegen overstromingen en droogte, groene ruimte voor rust en ontspanning, enz.) en voor het landschapsbeheer ze uitvoeren. Als we de milieukosten zouden meetellen in de kostprijs van onze producten, levert een ecologisch beheer vanzelf ook financiële voordelen op. Zie ook het antwoord op vraag 29 en hoofdstuk F. Aanbevelingen.

Slechts een klein deel van natuurgebieden die juridisch beschermd zijn hebben een natuurgericht beheerplan, waar is nog het meeste werk/wat is oorzaak?         

We hebben in dit Natuurrapport geen analyse gemaakt van de achterliggende oorzaken van het laag aandeel natuurgericht beheer. Met de invoer van het nieuwe natuurbeheerplan wil de overheid meer gebieden onder natuurbeheer krijgen. De subsidiëring is afhankelijk van het ecologische ambitieniveau van het natuurbeheer. Met die regeling wil het beleid eigenaars en beheerders aanmoedigen om een natuurbeheerplan op te maken en ze stimuleren om een ambitieuzer natuurbeheerplan uit te werken. Andere instrumenten die het beheer van gebieden in particulier eigendom (bv. in de vele vogelrichtlijngebieden) kunnen stimuleren, blijven onderbenut (beheerovereenkomsten voor fauna, weidevogels …). De Vlaamse regering wil de oppervlakte natuur onder effectief natuurbeheer met 20.000 hectare verhogen tegen 2024 (zie hoofdstuk C.4 Bescherming en beheer in Vlaanderen).

Komt er een grootschalig herstelplan voor de biodiversiteit in Vl, of niet (met nodige budgetten, afstemming met andere beleidsdomeinen & EU-beleid...)?           

De minister sprak die ambitie uit tijdens de NARA-voostelling: “Maar er zijn nog grote uitdagingen en die zullen we moeten aanpakken. Een Vlaams herstelplan voor de biodiversiteit zal inspanningen moeten vergen doorheen alle sectoren, maar we maken daar werk van. Wetenschappelijk onderbouwd en in lijn met de Europese biodiversiteitsstrategie zet ik mijn schouders hier alvast al onder”

Hoe gaat u het overgrote deel van de bevolking en politici die bv klimaatverandering en biodiversiteit "een ver van hun bed show" vinden gemotiveerd krijgen?           

Het Natuurrapport 2020 vertrekt van indicatoren over de biodiversiteit en de bijbehorende drukken. Van daaruit formuleren we aanbevelingen voor het beleid. We hebben geen evaluatie gemaakt van verschillende (beleids)opties en concrete maatregelen om burgers en beleidsmakers te motiveren voor biodiversiteitsbehoud en -herstel. Een overkoepelende analyse van een reeks indicatoren leert ons wel dat een grondige transformatie van onder andere onze manier van wonen en bouwen, voedsel en energie produceren en consumeren, ons verplaatsen ... zich opdringt. In deel F.3 Maak wezenlijke veranderingen mogelijk geven we een aantal suggesties om die transformatie mee vorm te geven. Een greep uit de mogelijkheden: inzetten op technieken om de waarde van biodiversiteit beter mee te nemen in beleidskeuzes en -doelstellingen, in nieuwe financieringsmodellen voor landbouw en industrie en in de prijs van producten, de samenwerking tussen verschillende beleidsdomeinen en sectoren versterken, samen toekomstvisies uitwerken, als overheid het goede voorbeeld geven, duurzame alternatieven en experimenten ondersteunen, aantonen dat biodiversiteits- en klimaatuitdagingen ook kansen bieden, de effecten van die uitdagingen op het dagelijkse leven beter in beeld brengen ...

Opgelet

  • {{validation.errorMessage}}